HET SYMBOOL VAN DE RIJKSPOLITIE

 

 

 

 

 

SYMBOLEN VAN DE POLITIEDIENSTEN

1. Gemeentepolitie

2. Rijkspolitie

3. Marechaussee

 

 

I. PLATTELANDSPOLITIE

 

Wet en orde werden van de late middeleeuwen tot aan de Franse inval van 1795 gehandhaafd door de baljuw (ook drost of drossaart genoemd), schout en schoutsdienaren of rakkers. De gewesten waren verdeeld in districten of baljuwschappen en onderdistricten of ambachten. Baljuw en schout waren vertegenwoordigers van de heer op het gebied van bestuur en rechtspraak.

De landsheer belastte baljuws en schouten met de handhaving van de orde en opsporing en vervolging van wetsovertreders. Als uitvoerend personeel van de landsheer voerden de gerechtsdienaren het wapen van de landsheer. Dat was in ieder geval de regel in Frankrijk waar op het zegel van verschillende baljuwschappen het koninklijk wapen met de lelies staat. Het is zelfs waarschijnlijk dat dit wapen oorspronkelijk betrekking had op de tijdens het bewind van Filips Augustus opgerichte gendarmerie omdat de lelie geen krijgssymbool maar een bestuurlijk symbool is. Het wapen van Frankrijk komt dan ook voor de eerste keer voor op het zegel van Hugo de Bastons, baljuw van de koninklijke domeinen uit 1208.

Ook in Engeland werd het koninklijk wapen door de gerechtsdienaren gevoerd, men denke aan het wapen van de bailiwick of Jersey met de drie gaande leeuwen van het wapen van de koning van Engeland. Een soortgelijk geval is het wapen van de Truchsess von Waldburg die in de 13e eeuw het bestuur waarnam voor de Hertog van Zwaben. Deze voerde het wapen van de hertog maar in omgekeerde kleurvolgorde nl. drie zwarte leeuwen op goud. De aartsdrost van het Heilige Roomse Rijk tenslotte, voerde vanaf 1356 een rood schild met daarop het rijkssymbool in de vorm van de rijksappel.

Over de toestand in de Nederlanden is wat dat betreft bitter weinig bekend. Misschien is de Balije van Utrecht van de Duitse Orde, die het wapen van de Orde voerde, hierbij maatgevend.

 

Op het platteland vervulde de schout in zijn ambacht de politietaak; een deel van de opgelegde bekeuringen vormden zijn inkomsten. Voor grootschalige problemen kon hij krijgsvolk te hulp roepen, want schutterij en nachtwacht waren er, zoals in de steden ten tijde van de Republiek, niet overal op het platteland.

            De heerlijke rechten van de adel op jachtgebieden, bossen en vijvers werden bewaakt door houtvesters en de opzieners van de jacht en de visserij.

            Tijdens de Bataafse republiek ontstonden de ministeries (minister heet agent) voor inwendige politie (= binnenlandse zaken) en justitie. Het bestuur bleef gedecentraliseerd en de politiezorg plaatselijk georganiseerd. De eeuwenoude bestuurlijke organisatie van de steden, baljuwschappen en ambachten bleef grotendeels overeind.

 

Ook tijdens het Koninkrijk Holland kwam hierin geen verandering. Uit deze tijd kennen we wel de wapenvoering van de landdrosten en drosten met zekerheid. Deze werd bepaald bij het koninklijk besluit van Lodewijk Napoleon van 1807 waarin staat dat het koninklijk wapen zal worden gevoerd. In deze regeling is tot 1945 geen verandering gekomen.

 

Art. 2.

 

Les autoritées mentionnées ci après seront autorisées de se servir, dans leurs correspondances officielles, des Armes Royales, savoir:

Les Ministères.

Le Corps Legislatif.

Les Sections du Conseil d'Etat.

Les Cours de Justice.

La Chambre des comptes.

Les Directeurs Generaux.

Les Landdrostats.

Les Drostats

Les Administrations communales, ainsi que les Tribuneaux.

 

(Mais chacun de ces autorités doit y ajouter en legende son nom et titre.)

 

Er zijn enkele zegelstempels van Landdrostambten bewaard gebleven. Op deze stempels staat het gekwartileerde koninklijk wapen van 1806 of het koninklijk wapen met de pronkstukken van 1807. [1]]

 

In de Franse Tijd van 1811 tot 1813 vormen op het platteland forestiers en gardes-champetres de veldwacht (police rurale). Voor het gehele gebied komt er een police generale, een algemene politie, in de vorm van de Franse Gendarmerie, een van origine militair politiekorps.

 

Na het vertrek van de Fransen in 1813 bleef de politiestructuur naar Frans voorbeeld in grote lijnen gehandhaafd: plaatselijke politie in de steden, veldwacht op het platteland. Het platteland was ook het arbeidsterrein van het in 1814 opgerichte korps van de Koninklijke Marechaussee, de opvolger van de in 1805 opgerichte Bataafse- en vervolgens Koninklijke Hollandse Gendarmerie. Dit was een deels bereden - en daardoor mobiel - korps van militaire politie voor de interne politiedienst in de krijgsmacht dat, eerst alleen in de grensgebieden, tevens politionele taken uitvoerde op het platteland.  Het viel onder het ministerie van Oorlog, maar werd voor tweederde bekostigd door het departement van Justitie.

De Koninklijke Marechaussee voerde het koninklijk wapen met de naam van de dienst: Koninklijke Maréchaussée, zoals in het K.B. van 1807 bepaald.

 

 

II. KORPS RIJKSVELDWACHT 1856 - 1941

 

Het Rijkspolitiebesluit van 1852 bepaalde dat de wetshandhaving op het platteland een taak was van de rijksoverheid, maar de regering en volksvertegenwoordiging konden het vooralsnog niet eens worden over de uitvoering ervan. De officieren, onderofficieren en aangewezen manschappen van de Marechaussee kregen weliswaar algemene opsporingsbevoegdheid voor het hele rijksgebied (Wetboek van Strafvordering), maar het Wapen telde in zijn geheel ongeveer 400 militairen.  Plannen voor een forse uitbreiding van de sterkte en daarmee hogere kosten vormden een twistpunt tussen de departementen van Justitie en Defensie.

 

Uiteindelijk werd besloten tot de schepping van een landelijk Korps Rijksveldwacht dat onder het ministerie van Justitie kwam te vallen. Hierdoor werd het platteland het werkterrein van zowel de Koninklijke Marechaussee die onder Defenie viel, als het Korps Rijksveldwacht dat onder Justitie viel.

           

Dit gebeurde in eerste instantie kostenbesparend door commissarissen van Gemeentepolitie een commissie als rijksveldwachter te verlenen en de gerechtsdienaren (vroeger zonder opsporingsbe-voegdheid!) en bezoldigde opzichters van jacht en visserij aan te stellen als onbezoldigde rijksveldwachters; een effectieve vergroting van de rijksveldwacht bleef zo echter uit. Daarom startte in 1858 het Korps Rijksveldwacht, meteen na de officiële formatie, met grootschalige werving om een sterkte van 700 man te bereiken. De rijksveldwachters verkregen de algemene opsporingsbevoegdheid, geldend voor het gehele rijk, en ook werden rijksveldwachter-rechercheurs aangesteld.

 

Conform het bepaalde in 1807, voerde ook het Korps Rijksveldwacht het koninklijk wapen, onder koning Willem I voorzien van twee schildhouders. Dit kwam te staan op helm en pet van de rijksveldwachters. Anders dan bij de Marechaussee echter waren de vestigingen van de Rijkseldwacht slechts te herkennen aan een naambordje met daarop de naam van de betreffende veldwachter onder de aanhef „Rijksveldwachter”.

Aanvankelijk stond op helm en pet het koninklijk wapen van 1816 in zilverkleurig metaal. Nadien, na de verandering van het koninklijk wapen in 1907, het koninklijk wapen van het nieuwe model, vooral herkenbaar aan het ontbreken van de kroontjes op de schildhoudende leeuwen. Er zijn alleen helm- en petemblemen bekend uit de regeringsperiode van Koningin Wilhelmina.

 

 

 

 

Helm Rijksveldwacht 1893-1915

Coll. Politiemuseum nr. 0900606. Foto H.d.V.

 

 

Brigadier-titulair van de Rijksveldwacht

  H. Faber in uniform met platte pet, ca. 1915.

Coll. Politiemuseum nr. 45000096.

 

 

Groot helmembleem

van het koninklijk wapen gebruikt bij de Rijksveldwacht 1893-1915.

Coll. Politiemuseum nr. 10862

 

 

 

 

 

Platte pet met koninklijk wapen van 1907.

in de periode 1932-1941 gedragen door een Brigadier van de Rijksveldwacht.

Coll. Politiemuseum nr. 0900625

Helmplaat van het Korps Rijksveldwacht,

met het koninklijk wapen van 1907 in witmetaal ,

model 1923-1941(?)

 

KORPS RIJKSPOLITIE

1945 -1993

 

De Tweede Wereldoorlog

De Nederlandse politie onderging na de capitulatie in mei 1940 op last van de Duitse bezetter een ingrijpende reorganisatie. Op 5 juli 1940 verloor de marechaussee zijn militaire status en het predikaat 'Koninklijk'. In maart 1941 werd de Rijksveldwacht en in december 1942 de Gemeenteveldwacht opgeheven en het personeel ondergebracht bij de Marechaussee. Zo ontstond er buiten de steden één politiekorps onder de naam Marechaussee. Vanaf 1943 werd de Marechaussee (weer) Gendarmerie genoemd. Eens te meer was hiermee de wetshandhaving op het platteland dus weer een taak van de Marechaussee / Gendarmerie.

 

Politiebesluit 1945

Bij Koninklijk Besluit (het zgn. Politiebesluit) van 1945, één dag voor de bijeenkomst van het parlement afgekondigd, kwamen de Gemeentepolitie en het Korps Rijkspolitie tot stand. Met dit K.B. werden eigenlijk ook pas de Rijksveldwacht en de Gemeenteveldwacht formeel opgeheven. Het besluit bepaalde desondanks dat toch nog mensen benoemd konden worden als onbezoldigd Gemeente- of Rijksveldwachter. In het kader van de oprichting van de Nationale Reserve, inzetbaar bij oorlogsgevaar, rampen of andere bijzondere omstandigheden, in 1948, werd ook bij Koninklijk Besluit de reservepolitie in het leven geroepen.

 

 

Rijkspolitie-embleem 1945-1961

De emblemen van de Rijkspolitie in de eerste jaren na de oorlog zijn zonder meer sober te noemen. Reeds eerder werd met de traditie gebroken dat de gewapende macht het wapen voert van de landsheer uit wiens naam zij opereert. Ook nu werd geen wapen meer aangenomen, hetzij het koninklijk wapen, hetzij een wapen dat specifiek is voor de dienst, zoals in verschillende andere landen het geval is. In tegendeel werd het koninklijk wapen dat eertijds op de platte pet en de helm had gestaan vervangen door een zilverkleurige of witte Nederlandse leeuw met zwaard, kroon en pijlbundel. De Nederlandse Leeuw kan beschouwd worden als het Nederlandse symbool van de gewapende macht in het algemeen en gaat terug op het helmteken van Filips de Schone. Bij het in gebruik nemen van de Nederlandse Leeuw door de politie werd aangesloten bij de Nederlandse Leeuw van het nationaliteitsembleem van de Nederlandse strijdkrachten uit 1940, dat eveneens bestond uit de Nederlandse leeuw, aanvankelijk met een banderolle waarop het woord NEDERLAND en vanaf 1947 met de spreuk JE MAINTIENDRAI, alles in goud of geel.

Daarnaast verschijnt ook het al voor de Staatspolitie omstreeks 1943 geintroduceerde korpsembleem dat bestaat uit een springende granaat met gespreide vlam. Ook in de vormgeving werden de voorbeelden uit de oorlog gevolgd. Tezelfdertijd werden ook de korpsemblemen voor de Nederlandse strijdkrachten ontworpen. De ontwerper daarvan was Frans Smits maar het is niet bekend of hij ook de hand heeft gehad in de vormgeving van de eerste korpsemblemen van de Rijkspolitie na de oorlog. [2]]

 

                        

 

1. Zilverkleurig metalen petembleem met met springende granaat als korpsonderscheidingsteken voor alle rangen van de Rijkspolitie, 1945-1966.

Coll. Politiemuseum nr. 10798.

 

2. Zwart vilten petembleem met zilverdraad geborduurde springende granaat als korpsonderscheidings-teken gebruikt bij de Rijkspolitie in de jaren 1945-1966. Voor officieren omgeven door een lauwerkrans.

Coll. Politiemuseum, nr. 10783

 

Schouder- en kraagembleem van zwart vilt met een witte geborduurde gekroonde leeuw. Gebruikt bij de Rijkspolitie in de jaren 1945-1966.

Coll Politiemuseum 10784.

 

 

 

 

 

 

Een Nieuw Embleem, 1960

 

Embleem van de Rijkspolitie

 

 

Eind jaren vijftig werd besloten de symbolen en uniformen van de Gemeentepolitie en de Rijkspolitie te vernieuwen. Het ontwerp voor het symbool of embleem van de Rijkspolitie is van Frans Smits. HetTekstvak:  
Borstster van de Orde van de Kouseband, ingesteld door Karel I (1625-1649)

stelt een granaat voor met wijduitgespreide vlam, geplaatst op een geleegde stralenkrans van acht punten. De granaat is ontleend aan het oude embleem maar is wat vormgeving betreft enigszins geinspireerd op het oude symbool uit de oorlogstijd maar vooral op de granaat met assymmetrische vlam van de Carabinieri die als petembleem in groot formaat door de agenten van dat Italiaanse korps wordt gedragen. De stralenkrans van het embleem is geinspireerd op het symbool van het Koninklijk Nederlandsch Indische Leger dat op de helmhoed was aangebracht. Dit bestond uit een eveneens achtpuntige stralenkrans en het gekroonde wapen van Nederland, omgeven door een lauwerkrans. Op zijn beurt was dze stralenkrans weer geinspireerd op een achtpuntige borstster die door Karel I van Engeland werd ontworpen voor de Orde van de Kouseband en die het voorbeeld is geworden voor de borststerren van vele later opgerichte ridderordes, inclusief de Militaire Willemsorde (1815). Zo’n zelfde stralenkrans werd vóór de Tweede Wereldoorlog ook gebruikt in het embleem van de gemeentepolitie van Delft.

 

Het nieuwe embleem kwam te staan op het vaandel van het korps en op de vlag. Verder werd het gebruikt op de gebouwen van de Rijkspolitie, voertuigen en drukwerk. Het verving, uitgevoerd in witmetaal, verder het oude petembleem met de granaat.

 

 

 

Vaandel Korps Rijkspolitie 1960 - 1993.

Politiemuseum inv. nr. 13022

 


 

 

Vlag van de Rijkspolitie

 

 

Petster van de Rijkspolitie

 

Bij het totstandkomen van het Korps Landelijke Politiediensten per 1 april 1994, zijn de symbolen van de Gemeentepolitie en de Rijkspolitie uit het officiële gebruik verdwenen.

 

 

Zie ook:  http://www.politiemuseum.nl/zoeken.php  van welke website enkele afbeeldingen en gege-vens zijn overgenomen.

 

 

Dit is een eerste versie van een artikel over de symbolen van de Rijkspolitie. Aanvullingen en commentaar worden op prijs gesteld.

 

 hubert.devries@hetnet.nl

 

 

© Hubert de Vries 15.03.2007

 



[1] ) Schutte nrs. 206 - 212, 217 - 219 en van de Baljuw van Nieuwpoort: nr. 220.

[2] ) Kamphuis, P.H.: Van baretgespen en schouderemblemen. In: Armamentaria, 1980, pp. 56 e.v.